Technologie van waarde

Door: dr. Rosanne Hebing, mei 2022

Het is de uitdaging om technologie écht van toegevoegde waarde te laten zijn voor het onderwijs. Op basis van theorie zijn drie modellen ontstaan die handvatten bieden voor het bepalen óf en hóe technologie ingezet kan worden in het onderwijs om het leren of de leeromgeving positief te stimuleren. Hieronder worden de modellen toegelicht.  

 

TPACK 

Het TPACK-model van Mishra en Koehler (2006) kan door leerkrachten als basis worden gebruikt voor het zinvol inzetten van technologie in hun onderwijs. Bij TPACK draait het erom dat de optimale balans gevonden wordt tussen technologische kennis, pedagogische kennis en vakinhoudelijke kennis. Met andere woorden: als leerkracht wil je bepaalde doelen behalen met jouw les en je wilt daarbij op een goede manier technologie inzetten. Niet alleen als ‘leuk extraatje’ maar met toegevoegde waarde. Daarvoor moet je kennis hebben van de beginsituatie van de leerlingen, hun leerbehoeften, cognitieve mogelijkheden en eventuele gedragsmatige issues. Hierop moet je pedagogisch sensitief kunnen inspelen. Daarnaast heb je kennis nodig van de vakinhoud. Stel dat je een rekenles wilt geven op het domein meten en meetkunde. Dan moet je weten welke doelen de leerlingen moeten behalen en welke inhouden horen bij dit domein. Tot slot moet je weten welke technologische middelen voor handen zijn én op welke manier die middelen passen bij de vakinhoudelijke doelen én de pedagogische vereisten van de lessituatie. Pas dan kun je op een weloverwogen manier technologie inzetten. 

 

SAMR 

In 2009 introduceerde Ruben Puentedura het SAMR-model. De letters SAMR staan voor substitution (vervanging), augmentation (versterking), modification (aanpassing) en redefinition (transformatie). Volgens Puentedura kan technologie deze vier doelen hebben in het onderwijs. Vervanging is hierbij het laagste niveau: technologie wordt dan ingezet als vervangend hulpmiddel. Een voorbeeld is het inzetten van een digitaal leerlingvolgsysteem in plaats van een papieren rapport. Er verandert niet zoveel aan de aanpak of de resultaten van het onderwijs, maar technologie kan het werken bijvoorbeeld wat efficiënter maken. Het tweede niveau is versterking. Een voorbeeld is het gebruiken van een Kahoot-quiz in de klas om voorkennis van leerlingen te achterhalen. Het derde niveau in het SAMR-model is aanpassing. Technologie verandert dan daadwerkelijk de didactiek of de aanpak van het onderwijs. Een voorbeeld is de inzet van adaptieve software om leerlingen op hun eigen niveau aan rekenopdrachten te laten werken. Technologie vervangt niet alleen het traditionele werkboek, maar biedt ook meer opties voor differentiatie. Het vierde en laatste niveau is transformatie: technologie verandert het onderwijs in de kern. Een voorbeeld is het werken met een merge cube om leerlingen in augmented reality – eventueel in groepjes buiten de klas – verschillende planeten in ons zonnestelsel te laten bekijken en daarbij opdrachten te maken.   

 

Triple-E 

Het Triple-E-model van Kolb (2017) bouwt voort op de andere twee modellen en geeft een leerkracht concrete handvatten om niet vanuit de technologie te denken – ‘Ik heb een BeeBot in de klas; wat moet ik ermee?’ – maar vanuit de doelen die je met leerlingen wilt behalen. De eerste E in het model staat voor engagement: de betrokkenheid bij leren die technologie teweeg kan brengen. De vragen die de leerkracht daarbij stelt zijn de volgende: 

  • Helpt de technologie de leerlingen te focussen op de leerinhoud/doelen? 

  • Helpt de technologie de leerlingen te motiveren in het leerproces? 

  • Veroorzaakt de technologie een verandering in leerhouding, van passief naar actief? 

 

De tweede E staat voor enhancement: het versterken van de didactische of pedagogische effectiviteit van onderwijs. Daarbij kunnen de volgende vragen gesteld worden: 

  • Helpt de technologie de leerlingen een sterker begrip van de lesinhoud te ontwikkelen en te tonen? Met andere woorden, biedt de technologie mogelijkheden tot productie in plaats van consumptie? 

  • Helpt de technologie de inhoud te ‘scaffolden’? En doet die dat op een manier die zonder technologie niet mogelijk is? 

 

De derde en laatste E staat voor extension: uitbreiding of vergroting van de leeromgeving. Daarbij horen de volgende vragen: 

  • Stelt de technologie de leerling in staat ook buiten schooluren te leren? 

  • Kan er een brug worden geslagen met ervaringen uit het gewone leven? 

  • Ontwikkelen leerlingen vaardigheden die ze buiten school kunnen inzetten? 

 

Referenties 

Kolb, L. (2017). Learning first, technology second: The educator’s guide to designing authentic lessons. International Society for Technology in Education. 

Mishra, P., & Koehler, M. J. (2006). Technological Pedagogical Content Knowledge: A new framework for teacher knowledge. Teachers College Record. 108(6), 1017-1054. 

Puentedura, R. (2009, 4 februari). As we may teach: Educational technology, from theory into practice [Blog]. Ruben R. Puentedura’s Weblog. Verkregen op 1 mei 2022, van http://www.hippasus.com/rrpweblog/archives/000025.html